De aanleiding tot dit onderzoek is de wens van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (OCW) om goed onderbouwde uitspraken te kunnen doen over de maatschappelijke opbrengsten van investeringen in opvang en educatie in de voor- en vroegschoolse periode. Die opbrengsten kunnen liggen op drie domeinen:
Om te kunnen vaststellen of er dergelijke effecten zijn, is longitudinaal onderzoek met een lange looptijd nodig. Voor de periode van 5 tot 18 jaar bestond in Nederland al een goede basis hiervoor, namelijk het Cohortonderzoek Onderwijsloopbanen 5-18 jarigen, afgekort COOL5-18. Het pre-COOL onderzoek is zo opgezet dat het aansloot op het COOL cohortonderzoek. Er zullen echter met ingang van 2016/17 geen nieuwe COOL5-18 metingen meer plaatsvinden. Pre-COOL loopt als zelfstandig onderzoeksproject door en is gericht op het beantwoorden van de volgende vragen:
Het pre-COOL onderzoek onderscheidt zich op een aantal aspecten van eerder onderzoek naar de effecten van voor- en vroegschoolse educatie en de kwaliteit van kindercentra: het gaat om een longitudinaal onderzoek, de beginmeting van dit onderzoek vindt op zeer jonge leeftijd bij de kinderen plaats en er zijn frequente en uitgebreide metingen van de kinderlijke ontwikkeling en van hun gezinsachtergronden. Bovendien richt het onderzoek zich niet alleen op kinderen in een peuterspeelzaal of kinderdagverblijf, maar ook op kinderen die hier niet naar toe gaan. En ten slotte wordt, preciezer dan tot nu toe, bij de voorzieningen in kaart gebracht welke aanpak daar bestaat voor de bestrijding van ontwikkelingsachterstanden. Hierbij worden ook ontwikkelingen betrokken, zoals de introductie van voor- en vroegschoolse educatie in kinderdagverblijven.
Door deze werkwijze ontstaat er een preciezer beeld van de deelname aan en de effecten van voorschoolse voorzieningen dan op basis van eerder onderzoek mogelijk was.
Pre-COOL is opgezet in twee delen. In het eerste deel volgen we kinderen die in 2009 vier jaar zijn geworden, vanaf de overgang van voorschoolse instelling naar het basisonderwijs, tot in ieder geval het einde van het basisonderwijs. Deze groep noemen we het vierjarigencohort.
In het tweede deel volgen we kinderen die in 2010 twee jaar zijn geworden, opnieuw ten minste tot het einde van de basisschool. Deze groep noemen we het tweejarigencohort. De onderzoeksgroep van het 2-jarigencohort bestaat uit kinderen die twee jaar zijn geworden tussen 1 april en 1 november 2010. Bij al deze kinderen worden periodiek gegevens verzameld over hun ontwikkeling en over de voorzieningen en scholen die ze bezoeken.
Waar vinden we kinderen die aan het onderzoek meedoen?
Voor deelname aan dit onderzoek zijn vooral scholen benaderd die al aan COOL deelnamen. Via deze basisscholen zijn peuterspeelzalen en kinderdagverblijven getraceerd van waaruit kinderen doorstromen naar de desbetreffende COOL-basisscholen. Om adequate uitspraken te kunnen doen over de effecten van deelname aan deze voorzieningen is het nodig om ook gegevens te hebben over kinderen die niet aan deze voorzieningen (of aan andere soorten voorzieningen, zoals gastouderopvang) deelnemen. Deze kinderen zijn gevonden in dezelfde postcodegebieden als de kinderen die wel deelnemen aan de voorschoolse voorzieningen.
Welke gegevens worden verzameld?
In het onderzoek wordt de ontwikkeling van de kinderen gevolgd op verschillende domeinen:
Daarnaast worden gegevens verzameld die aanwijzingen geven over de gezinsomstandigheden van kinderen. Hierbij gaat het onder meer om:
Ten slotte zijn gegevens verzameld om de kwaliteit van de voorschoolse voorzieningen en in de kleutergroepen in kaart te brengen. Hierbij gaat het om:
Dit zijn factoren die de aard en kwaliteit van de activiteiten en interacties van de kinderen in de groep beïnvloeden en op deze wijze van invloed zijn op de ontwikkeling in een breed opzicht.
Specifiek voor kinderen in achterstandssituaties werd voorts gekeken naar:
Om de ontwikkeling van de kinderen op de eerder genoemde domeinen nauwkeurig te kunnen volgen zijn de volgende meetmomenten gepland:
Pre-COOL is een basisonderzoek. Het gaat om een onderzoek waarin gegevens worden verzameld die voor verschillende doeleinden kunnen worden benut. Het ‘hoofdproduct’ van het cohortonderzoek bestaat uit goed gevulde en toegankelijke databestanden. De resultaten van het cohortonderzoek worden aan allerlei soorten gebruikers gepresenteerd, ook buiten de wereld van het onderzoek. Zo verschijnen er periodieke basisrapporten, waarin gegevens over de ontwikkeling van kinderen zijn opgenomen en verslag wordt gedaan van de kwaliteit van voorzieningen. Van deze rapporten worden ook handzame samenvattingen gemaakt voor een breder publiek. Verder worden artikelen geschreven, zowel voor onderwijsvakbladen als voor wetenschappelijke tijdschriften. Ook worden resultaten van het onderzoek van tijd tot tijd gepresenteerd op conferenties.
In de rubriek Resultaten & Publicaties wordt melding gemaakt van alle nieuwe publicaties. Een aantal daarvan kan worden gedownload.